UV-apparaten hebben voor- en tegenstanders. Vooral bij zwemvijvers is er soms controverse omdat UV als technologisch, onnatuurlijk en minder ecologisch wordt gezien. Een hardnekkige fabel is dat het alles doodt. Niets is minder waar.
UV-stralen zijn lichtstralen afkomstig van de zon, al bereikt slechts een klein deel de aarde. Een UV-lamp produceert dezelfde stralen, meer bepaald het UVc-type, omdat die het meest effectief zijn. UVc-stralen tasten het DNA van microscopisch kleine organismen met een doorzichtige celwand aan. Door die beschadiging kunnen ze zich niet meer vermenigvuldigen en sterven ze af.
UV-stralers werken alleen op organismen die met de waterstroom vlak langs de lamp passeren. Ze moeten piepklein zijn en een doorzichtige celwand hebben. Draadalgen hechten zich bijvoorbeeld aan de vijverbodem en planten, en komen dus nooit in de lamp terecht. Hetzelfde geldt voor de nuttige vijverbacteriën: die zitten vast in de biofilm van de filter en zweven niet mee in het water. Gevolg: ook zij blijven onaangetast.
In tuinvijvers en koivijvers worden UV-stralers al tientallen jaren gebruikt om zweefalgen en dus groen water tegen te gaan. Bij zwemvijvers komt dat probleem nauwelijks voor, maar UVc kan er wel een andere rol spelen: ziekteverwekkers beperken. Die zijn doorgaans veel gevoeliger voor UV dan de bacteriën die van nature in het water aanwezig zijn.
Bij een goed uitgebalanceerd biologisch zwemvijversysteem is UVc geen noodzaak, maar wel een aanrader in bepaalde situaties. Denk aan verwarmd water of een groot aantal zwemmers tegelijk. Wordt de temperatuur boven 28°C gehouden, dan is een UV-straler aangewezen. Ook bij een hoge bezetting – meer dan drie baders per 10.000 liter – is UVc nuttig om kruisbesmetting te voorkomen. In (semi-)openbare baden, zoals wellnesscentra, wordt UVc vaak standaard gebruikt om bacteriën zoals Pseudomonas aeruginosa onder controle te houden.