De klimaatverandering en de toenemende verstedelijking zorgen onvermijdelijk voor nieuwe uitdagingen op het vlak van waterbeheer en groenintegratie in de openbare ruimte. Volgens Bart Geerts, zaakvoerder van ‘bodembedenker’ Acterra, ligt een belangrijke oplossing in het slim combineren van regenwaterbeheer en beplanting, bijvoorbeeld via daktuinen of andere groene infrastructuur.
Regenwaterbeheer wordt steeds belangrijker. Dat geldt zeker voor stedelijke gebieden waar verharde oppervlakken water onvoldoende laten infiltreren. De keuze voor de integratie van groen bij projecten, zowel stedelijk als infra, is vandaag meer regel dan uitzondering.
Acterra produceert al meer dan 20 jaar hoogwaardige plantsubstraten voor zowel tuinaanleg, openbare ruimtes als infrastructuurwerken. Bart Geerts benadrukt het belang van waterretentie bij het ontwerpen. Waterretentie betekent letterlijk het vasthouden van water, in deze context met de bedoeling om water direct op het dak op te slaan en daar te benutten voor beplanting. Zo werd recent het grootste retentiedak van België gerealiseerd bij de heraanleg van de Gedempte Zuiderdokken in Antwerpen.
Acterra leverde voor dit project TerraViva® Bomenzand 450, verschillende plantsubstraten en een helofytensubstraat. Dat is een klei- en leemachtig mengsel, maar ook een mengsel op maat van dit project, bestaande uit 50% koolstofrijk zandmengsel en lava. Geerts: “Met eenvoudige technieken kan het water naar het substraat worden geleid zodat er een groene omgeving ontstaat die tegelijkertijd verkoeling biedt. Bovendien draagt deze aanpak bij aan de biodiversiteit. Door te werken met aangepaste substraten, bestaande uit inheemse materialen, wordt een betere omgeving gecreëerd voor planten en dieren. We zijn intussen dan ook afgestapt van de klassieke (lava) substraten en focussen nu op samenstelling met ingrediënten die beschikbaar zijn op korte afstand van onze productiesites.”
De gewestelijke hemelwaterverordening 2023 stelt dat nieuwe ontwikkelingen regenwater maximaal moeten bufferen en infiltreren. Hier liggen volgens Geerts nog veel kansen voor verbetering: “Het is essentieel om hier creatief mee om te gaan, zonder dat dit leidt tot grondwatervervuiling. Nog te vaak denkt men dat een wadi een diepe put moet zijn, terwijl infiltratie beter werkt via oppervlakte-oplossingen.”
Geerts benadrukt dat groenintegratie en waterbeheer idealiter al in de eerste fase van een project nauwkeurig bestudeerd wordt: “Vanaf het moment dat een gebouw op de grond wordt ingeplant, moeten we beschikken over de belangrijkste gegevens: grondwaterstanden, bodemtypes, bestaande vegetatie … Als er bijvoorbeeld veel riet groeit, weet je dat de bodem waterverzadigd is. Dat is cruciale info voor het groenontwerp én voor de keuze van de substraten.”
Een van de grote uitdagingen bij groenintegratie is het spanningsveld tussen de tijd die de natuur nodig heeft om zich te ontwikkelen en de snelheid waarmee bouwprojecten worden gerealiseerd. “De natuur neemt uiteindelijk altijd terug wat haar is afgenomen, maar dit proces duurt normaal gesproken tientallen jaren. Wat wij nu doen met substraten, is eigenlijk tijd kopen. Daar moet je heel voorzichtig en geduldig mee omspringen. Ik pleit dan ook voor meer ruimte voor natuurlijke ontwikkeling en langetermijndenken in bouwprojecten. Een écht duurzaam ecosysteem heeft tijd nodig om zich te vormen.”
“De integratie van groen en regenwaterbeheer in de openbare ruimte vereist vooral een systematische en goed doordachte uitvoering, met aandacht voor bodemgesteldheid, juiste materialen en substraten, en een vroege betrokkenheid van experts. Alleen zo kunnen duurzame en klimaatbestendige stedelijke ruimtes worden gecreëerd”, besluit Geerts.