Platform voor de tuin- en groenprofessional
Tuinarchitect of landschapsarchitect: wat is eigenlijk het verschil?

Tuinarchitect of landschapsarchitect: wat is eigenlijk het verschil?

Niet iedere landschapsarchitect is ook tuinarchitect, en omgekeerd. Maar hoe groot zijn de verschillen eigenlijk? “Wat we gemeen hebben, is meer dan wat ons onderscheidt”, klinkt het. Een gesprek over de raakvlakken en de verschillen tussen de twee beroepsgroepen, en de rol van beplantingskennis daarin.

Het is een onderwerp waar je niet snel over uitgepraat raakt: de verschillen tussen tuin- en landschapsarchitecten. GreenPro sprak erover met vijf vertegenwoordigers uit het vak: Joeri de Bekker van de Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur (NVTL), Hans Druart van de Vlaamse vakvereniging Blikveld, en tuin- en landschapsarchitecten Arjan Boekel, Karin van Essen en Hank van Tilborg.

Allereerst, wat is volgens jullie het verschil tussen tuinarchitecten en landschapsarchitecten?

Joeri de Bekker: “Er is vooral veel overlap tussen de vakgebieden. Tuinarchitecten en landschapsarchitecten houden zich allebei bezig met de inrichting en vormgeving van de buitenruimte. Binnen dat brede veld kiezen mensen zelf op welk deel van het spectrum ze zich willen toeleggen. Zo ontstaat een verschil tussen ontwerpers die zich richten op de schaal van de tuin of die van het landschap, of bijvoorbeeld meer op het proces dan op het ontwerp.”

Karin van Essen: “Bij MAAKspace maken wij dat onderscheid eigenlijk niet. Met hetzelfde team van elf mensen ontwerpen we zowel een kleine daktuin als een complete woonwijk van duizend woningen. De gemene deler binnen ons team is de fascinatie voor beplanting.”

Hank van Tilborg: “Ik zie vooral een verschil in houding. Bij landschapsontwerp ben je terughoudender, bescheidener. Je zet iets in gang en laat het vervolgens los; het is aan gebruikers en natuur om het verder vorm te geven. Bij een tuin ontwerp je veel directer, net als een architect. Dan is er ook die strijd om de natuur te beheersen. Dat is een fundamenteel verschil.”

Hans Druart: “Er is ook een opvallend cultureel verschil. In Nederland en Vlaanderen maken we dat onderscheid in titels expliciet, maar in andere talen bestaat dat verschil vaak niet. Daar is er één benaming. Ook in Vlaanderen stappen we geleidelijk af van die splitsing: je studeert hier af als tuin- én landschapsarchitect.”

Arjan Boekel: “Ik zie in de praktijk wél vaak een scheidslijn. Bij landschapsarchitectuur werk je meestal aan complexere situaties, terwijl je als tuinarchitect letterlijk met je voeten in de klei staat. Ik heb beide werelden leren kennen: eerst via Larenstein en daarna via een master in Wageningen. Die twee opleidingen vertegenwoordigen echt andere werelden. Natuurlijk waren er op Larenstein ook studenten met interesse in grotere schaalniveaus, en in Wageningen mensen die zich meer op beplanting richtten, maar de focus van de opleidingen ligt duidelijk elders.”

Hoe staat het met de beplantingskennis van de twee beroepsgroepen?

Boekel: “Vanuit mijn achtergrond en liefde voor beplanting zie ik dat er een duidelijk kennisverschil bestaat tussen de twee werelden. Bij de Bloeimeesters, een collectief van zelfstandige ontwerpers met een focus op beplanting, proberen we dat gat te overbruggen door advies te geven aan bijvoorbeeld landschapsarchitectenbureaus.”

Druart: “Dat verschil lijkt sterker te spelen in Nederland dan in België. “Wat wij horen, is dat er in Vlaanderen binnen opleidingen en de beroepspraktijk meer aandacht is voor het aspect beplanting. Dat lijkt een cultureel verschil tussen onze landen.”

Van Tilborg: “In Nederland hangt het sterk af van de ontwerpopleiding die je gevolgd hebt. Kom je uit een horticulturele traditie, een vormgevings­opleiding of een meer wetenschappelijke richting? Dat vertaalt zich in het kennisniveau.”

de Bekker: “Bij NVTL zijn we betrokken bij het samenwerkingsverband van Nederlandse en Vlaamse ontwerpopleidingen op hbo- en wo-niveau: ‘The Dutch Schools of Landscape Architecture’. Een terugkerend gespreksonderwerp daar is de curriculumkeuze van opleidingen. In Wageningen bijvoorbeeld ligt de focus niet zozeer op plantensoorten, maar op de hele keten. Zo blijkt bijvoorbeeld dat Bosco Verticale – het groene gebouw in Milaan – lokaal weliswaar positieve effecten heeft op temperatuur en biodiversiteit, maar dat het totale plaatje minder rooskleurig is als je kijkt naar de energie die nodig is om de planten te kweken, te transporteren, te plaatsen en in leven te houden. Dat is een nieuwe manier van kijken.”

Een nieuwe manier van kijken, zeg je. In welk opzicht verandert het vak?

Druart: “De klimaatverandering dwingt ons om alert te blijven, om telkens opnieuw te kijken wat er mogelijk is. Welke planten kunnen hogere temperaturen aan? Welke soorten overleven de schommelingen in waterstanden en periodes van droogte?”

de Bekker: “De veranderingen versnellen. Het verlies aan biodiversiteit en de impact van de klimaatverandering gaan zo snel dat we nauwelijks kunnen bijhouden wat dat betekent voor ons vakgebied.“

Boekel: “De landschapsarchitect brengt alles samen in zijn ontwerp, maar wordt ook geacht van alles iets af te weten: van plantenkennis tot wetgeving, sociale factoren, waterhuishouding, ondergrondse infrastructuur en verkeersstromen. Alles verandert continu, en dat maakt het beroep een stuk complexer dan veertig, vijftig jaar geleden.”

Druart: “De klimaatverandering heeft ook gevolgen voor esthetiek. Mensen leren de schoonheid waarderen van beplanting die er natuurlijker uitziet.”

Van Tilborg: “De visie van de landschapsarchitect, waarin de natuur meer haar gang mag gaan, beïnvloedt intussen ook de tuinarchitect, die van oorsprong de natuur juist wilde beheersen.”

Van Essen: “Om het beoogde beeld te bereiken, moet het groen minder strak worden bijgehouden. Dat is soms lastig voor gemeentebesturen, die vasthouden aan vaste onderhoudsschema’s. Gelukkig groeien het bewustzijn en de bereidheid om daarin te veranderen.”

Van Tilborg: “Ook particuliere opdrachtgevers staan daar steeds meer voor open. Wat nu nog rommelig lijkt, zoals bloeiende bermen, wordt voor volgende generaties de norm. Het schoonheidsideaal verschuift. Denk aan het winterbeeld: uitgebloeide planten en bloemen mogen tegenwoordig blijven staan, mede dankzij het werk van Piet Oudolf. Mensen zien dat in boeken en tijdschriften en gaan het steeds meer waarderen.”

Benutten opdrachtgevers de verschillen tussen tuin- en landschapsarchitecten voldoende? Hoe zit dat bijvoorbeeld bij aanbestedingen?

De Bekker: “Bij NVTL horen we van leden dat opdrachtgevers bij aanbestedingen vaak eisen dat een bureau aantoonbare ervaring heeft met vergelijkbare projecten. Daardoor gaan opdrachten vaak naar de meest ervaren partijen, en dat zijn niet altijd de meest geschikte.”

Druart: “Ik vind dat op zich geen probleem. Je moet kunnen aantonen dat je ervaring hebt, maar dat hoeft niet altijd in exact dezelfde context. Het gaat eerder om een vergelijkbare schaal, complexiteit of omgeving.”

Van Tilborg: “Wat ik zorgelijker vind, is dat er soms helemaal geen tuin- of landschapsarchitect wordt gevraagd. Particulieren investeren liever in hun huis en interieur dan in de buitenruimte.”

Van Essen: “Dat is in de publieke ruimte gelukkig aan het veranderen. Vroeger kwamen wij pas aan bod als het ontwerp van de architect al klaar was; dan mochten we nog snel de planten intekenen. Nu worden we al in de beginfase betrokken, nog voor de architect geselecteerd is. Er is veel vraag naar tuin- en landschapsarchitecten.”

Van Tilborg: “Net doordat er zulke uiteenlopende profielen zijn binnen ons vak, kunnen opdrachtgevers daar veel meer mee doen. Met een goede aanbesteding kun je zorgen dat je niet alleen iemand kiest die het kán, maar vooral iemand die echt bij het project én bij je visie past.”

"*" geeft vereiste velden aan

Stuur ons een bericht

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Wij gebruiken cookies. Daarmee analyseren we het gebruik van de website en verbeteren we het gebruiksgemak.

Details

Kunnen we je helpen met zoeken?

Bekijk alle resultaten