Jarenlang was 40 m² dé grens voor tuinarchitecten en tuinaannemers: zolang de totale verharding of bebouwing onder die oppervlakte bleef, waren er geen bijkomende regels voor hemelwaterafvoer. Sinds eind 2023 is dat verleden tijd. De vernieuwde Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening inzake Hemelwater (GSVH) brengt grote veranderingen met zich mee voor zowel private als publieke projecten. In dit artikel lichten we de belangrijkste principes toe voor particuliere tuinprojecten.
Vlaanderen kent al langer een beleid rond hemelwaterafvoer. De herziening van de GSVH 2023 vervangt de oude regelgeving uit 2013 en speelt in op de toenemende verharding, de klimaatverandering en de groeiende nood aan waterbeheer. De regels zijn veel strenger geworden.
Sinds 2 oktober 2023 moeten alle particuliere projecten waarvoor een omgevingsvergunning of melding vereist is aan de aangescherpte GSVH voldoen. De regelgeving is van toepassing op nieuwbouw, herbouw, uitbreidingen en verbouwingen waarbij werken aan de afwatering worden uitgevoerd. De vroegere drempel van 40 m² werd volledig geschrapt, waardoor ook kleinere projecten aan de verordening onderhevig zijn.
Bij tuinprojecten vergt vooral de aanleg van een oprit, terras, zwembad, zwemvijver, carport of tuinhuis extra aandacht. Ook bij een heraanleg waarbij zowel de afwerkingslaag als de funderingslaag vernieuwd worden, of wanneer er een nieuwe afwatering wordt geïnstalleerd, moet rekening worden gehouden met de GSVH-voorschriften.
De kern van de regelgeving blijft: hemelwater moet maximaal op eigen terrein opgevangen, geïnfiltreerd en/of hergebruikt worden. Er mag met andere woorden geen afvoer zijn naar het openbaar domein. Dit wordt geregeld via drie voorzieningen: een hemelwaterput (met hergebruik), een infiltratievoorziening en in bepaalde gevallen een buffervoorziening.
Een hemelwaterput is altijd verplicht bij nieuwe constructies, uitbreidingen en verbouwingen, behalve als er al een put aanwezig is. Dit geldt ook voor vrijstaande bijgebouwen zoals veranda’s, garages en poolhouses. Uitzonderingen zijn enkel mogelijk wanneer er geen gebruiksmogelijkheid is voor het opgevangen water. Voor verhardingen zoals opritten en terrassen is een hemelwaterput niet verplicht. De minimale inhoud bedraagt 100 liter per vierkante meter afwaterende oppervlakte.
Infiltratievoorzieningen zijn in principe verplicht voor alle projecten die onder de verordening vallen, inclusief verhardingen, met uitzondering van percelen kleiner dan 120 m². Indien infiltratie door factoren zoals hoge grondwaterstanden of de bodemgesteldheid niet mogelijk is, moet dit worden aangetoond via infiltratieproeven. De overloop van de hemelwaterput, groendaken en de afwatering van verhardingen moeten aangesloten worden op een infiltratievoorziening. Bovengrondse infiltratieoplossingen, zoals infiltratiebekken, worden daarbij sterk aanbevolen, terwijl ondergrondse infiltratie enkel toegestaan is mits een voldoende onderbouwde motivatie. Voor de dimensionering geldt een minimale infiltratie-oppervlakte van 8% van de afwaterende oppervlakte en een minimaal infiltratievolume van 33 liter per vierkante meter afwaterende oppervlakte.
Buffervoorzieningen zijn enkel vereist wanneer infiltratie niet mogelijk is en de afwaterende oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt. Dit is in tuinprojecten doorgaans niet aan de orde. Wanneer toch een buffervoorziening nodig is, moet die voldoen aan een minimale buffercapaciteit van 43 liter per vierkante meter afwaterende oppervlakte en een maximaal lozingsdebiet van 5 liter per seconde per hectare afwaterende oppervlakte.
De uitbreiding van de GSVH maakt dat ook kleinere tuinprojecten voortaan binnen de regelgeving vallen. Dit lijkt op het eerste gezicht een uitdaging, maar in de praktijk zijn er heel wat eenvoudige manieren om aan de voorschriften te voldoen zonder ingewikkelde berekeningen of grote infrastructuurwerken. Slimme keuzes in het ontwerp of materiaalgebruik kunnen de impact van de verordening vaak al beperken.
Constructies en verhardingen die zonder aangesloten afvoersysteem (met uitzondering van regenpijpen en dakgoten) water laten afvloeien naar een onverharde zone op eigen terrein, kunnen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld worden van de regelgeving. De onverharde zone moet minstens 25% van de afwaterende oppervlakte beslaan en mag geen ondergrondse constructies bevatten. Dit betekent dat een terras of zelfs een poolhouse van 40 m² dat water afvoert naar een gazon van minstens 10 m² buiten de verordening valt. Belangrijk om te weten is dat waterdoorlatende materialen zoals grind, schors of kunstgras niet als onverharde zone worden beschouwd.
Waterdoorlatende en waterpasserende verhardingen worden volgens de GSVH ook als verharding beschouwd. Dit betekent dat de aanleg van een oprit of terras in waterdoorlatende klinkers in principe onder de regelgeving valt, tenzij het water kan afvloeien naar een onverharde zone op eigen terrein. Toch biedt het gebruik van deze verhardingen enkele voordelen.
Wanneer de hellingsgraad van een waterdoorlatende verharding minder dan 2% bedraagt, wordt de oppervlakte niet meegerekend in de afwaterende oppervlakte. In de praktijk betekent dit dat bij de aanleg van uitsluitend waterdoorlatende verhardingen geen bijkomende infiltratievoorziening vereist is.
Daarnaast wordt een waterdoorlatende verharding sinds kort erkend als infiltratievoorziening. In dat geval telt de horizontale projectie van het oppervlak als infiltratieoppervlakte en wordt enkel het werkelijk beschikbare buffervolume meegerekend. Indien nodig kan dat volume vergroot worden door de toepassing van bufferblokken.
Belangrijk om te weten is dat een waterdoorlatende verharding als ondergrondse infiltratievoorziening wordt beschouwd en daarom een duidelijke motivatie vereist. Bij een hellingsgraad van meer dan 2% en zonder natuurlijke afvloeiing wordt de oppervlakte van de verharding nog steeds meegerekend in de afwaterende oppervlakte.
De nieuwe GSVH geeft de voorkeur aan bovengrondse infiltratievoorzieningen zoals wadi’s, infiltratiekommen en -bekkens. Dergelijke oplossingen zijn niet alleen eenvoudiger te inspecteren, maar verkleinen ook het risico op grondwaterdrainage door een slechte aanleg. Bovendien kunnen ze een esthetische en ecologische meerwaarde bieden in de tuin.
Bovengrondse infiltratievoorzieningen hebben baat bij een natuurlijke begroeiing met gras, planten of struiken, die zorgen voor een open en gezonde bodemstructuur. Een doordachte positionering en een harmonieuze integratie in het tuinontwerp maken van deze voorzieningen niet alleen functionele waterbeheerelementen, maar ook waardevolle groene zones die de biodiversiteit stimuleren en extra dynamiek in de buitenruimte creëren.
Bij de aanleg van nieuwe constructies is het zinvol om na te gaan of het dakoppervlak geen oplossingen biedt. Een groendak hoeft bijvoorbeeld niet noodzakelijk aangesloten te worden op een hemelwaterput, maar kan rechtstreeks afwateren naar een infiltratievoorziening. Wanneer een groendak een minimale opslagcapaciteit van 50 liter per vierkante meter heeft, wordt slechts de helft van de dakoppervlakte meegerekend als afwaterende oppervlakte. Dit kan helpen om te voldoen aan de regelgeving zonder bijkomende voorzieningen.
Mocht het plaatsen van een nieuwe hemelwaterput verplicht zijn maar praktisch niet haalbaar, dan is een retentiedak een goed alternatief. Dit type dak houdt regenwater tijdelijk vast en vertraagt de afvoer, waardoor de piekbelasting op het afvoersysteem vermindert en de infiltratiecapaciteit van de bodem optimaal benut wordt.
In het kader van de nieuwe GSVH biedt het gebruik van waterdoorlatende of waterpasserende verhardingen verschillende voordelen. Om als zodanig erkend te worden, moet de verharding wel aan specifieke voorwaarden voldoen.
Neem dan rechtstreeks contact op met Artstone NV.